Maar ik dacht, nou, laten we dat niet doen, want dan komt Chantal, die gaat me aanhouden

Category: De VVF

Jonathan: aan het eind van zijn Latijn

Een inhoudloos verhaal van de hand van Frits Mijnders

Sedert veertien dagen had Jonathan iets opgemerkt. Zijn gedrag jegens irritante mensen, en dan met name degene die van nature niet gezegend zijn met sociale gaven, het zij door in een ander land geboren te zijn of simpelweg in een tokkiefamilie opgegroeid, werd met elk passerend uur zichtbaar neerbuigender. Zijn antwoorden terwijl hij aan het werk was waren kortaf, en duidelijk, zodat er geen ruimte voor de lakse consument was om hem ook maar enigszins te kunnen prikkelen om net dat ene product aan de andere zijde van de winkel te halen, dan wel met de klant mee te lopen. Jonathan had er immers geen zin meer in. Geen zin meer om voortdurend de eindeloos lijkende massa van stupide individuen te assisteren in de meest simpele taken. Geen zin meer om nog maar enige moeite te doen voor mensen die het niet per se verdienen. Geen zin om dat verschil te maken, die aardigheid op te brengen. Maar zo werkt het niet, en dat liet zijn manager Frans hem weten.
“Jonathan, snap dat dan!”, zei Frans. “Dit kan zo niet! Je straalt alles behalve klantvriendelijkheid uit. Als er iets privé speelt, probeer het dan niet af te reageren op de klanten.”
Al dat Jonathan kon doen, was luisteren. Als je het tenminste luisteren kon noemen. Het was meer het type luisteren van het ene oor erin, en het andere oor eruit. Want ook gezaghebbende personen, van zijn manager tot aan de surveillerende politieagent in de wijk, hadden geen inspraak meer op de steeds meer afdwalende adolescent.
En niemand wist waarom. Zelfs Jonathan niet. Althans, niet bewust. In zijn onderbewustzijn moest zonder meer duidelijk zijn waarom hij dit deed. Wat hem aanzette tot zulk achteloos gedrag. Maar Jonathan bleef zwijgen. Steeds meer doelloos wordend, en dit ook zelf realiserend, probeerde Jonathan de aandacht te trekken van zijn omgeving, maar niet op de juiste manier. Door lucratieve acties, als op klaarlichte dag een der vele boogbruggen in Nederland te gebruiken als of hij er een balansoefening op deed, of chansons te schreeuwen vanaf de kerktoren in zijn geboorteplaats.
Deze markante acties leidden er toe dat Jonathan ‘vriendelijk werd verzocht om zich zo spoedig mogelijk te melden bij de bedrijfsarts’.
Voor de arts was het duidelijk: bij Jonathan is een steekje los. Een logische constatering, gezien hij slechts twee dagen voor het bezoek poogde zelfmoord te plegen door middel van een overdosis aan morfinetabletten: echter was hij dermate onder de invloed van de verorberde fles tequila, dat hij in plaats van de morfinetabletten de diarreeremmers te pakken had. En dit begon, vlak nadat Jonathan bij de bedrijfsarts een doorverwijzing naar de psychiater had gekregen, flink te werken op zijn darmstelsel, met als gevolg: Jonathan in het ziekenhuis, maar dan op de verkeerde afdeling. Helaas – in zijn gedachtegang althans – niet in het mortuarium.
In de korte tijd die hij diende te spenderen in het ziekenhuis, bleef Jonathan niet stilzitten. Door zijn handige nieuwe mobiele telefoon met razendsnel internet, was hij in staat om zeer veel informatie in zeer korte tijd te verkrijgen over meer efficiëntere manieren om ‘de klus te klaren’; ditmaal zonder kapitale fout die met schaamrood op de kaken zal moeten worden opgebiecht.

Wordt vervolgd?

De verhalen van Frits, deel 2

Daar issie weer! Frits ‘lampepikkie’ Mijnders met een splinternieuw verhaal. Om de zoveel dagen een stukje geschreven door onze eigen Frits Mijnders, ookwel bekend als Lampepikkie (zoals hiervoor aangegeven, opletten mensen..!), Lampenkap of gewoon simpelweg PSV’er die in Nijmegen woont, A.K.A Gloryhunter. Niks persoonlijks Fritsie!

De perikelen van lijn drie

Bongerdstraat. Haastend vertrek ik richting mijn werk, lijn drie nipt halend om vervolgens door een volledig onbekende buschauffeur als onverstaanbaar te worden verklaard, terwijl mijn articulatie bij voorbaat al uitermate zuiver was, gezien ik dergelijke situaties op een of andere manier blijk te activeren door luttel aanwezig te zijn. Hij is een man van Marokkaanse afkomst, zo rond eind veertig, wellicht begin vijftig jaar oud en beheerst het Nederlands inmiddels kwalitatief magertjes, doch voldoende volgens de toch al zo in de VOC-mentaliteit ingestelde overheid, wat overigens vrij ironisch is gezien haar opperste bewindsvoerder met man en macht probeert dit tevergeefs te bestrijden. Puur om de arme man, hij was waarschijnlijk dokter of ingenieur in zijn eigen land die net niet geleerd genoeg bleek te zijn om zich te realiseren dat je in Nederland kansarm bent om met voor onze begrippen prehistorische medicinale kennis dezelfde functie te mogen beamen, te kunnen haten mocht een fiasco zich voordoen, geef ik hem zo stereotiep als het maar kan een naam: Mohammed. Mohammed geeft mij een enkeltje terwijl ik om een KAN-kaart, een dagretour in de regio, vraag. “Oh, sorry”, dat is zijn reactie. Vooruit, denk ik, geef die man een kans Frits, we zijn niet allemaal perfect.
Eenmaal het controlepunt gepasseerd kijk ik voor het eerst de bus in. Een volgestouwde bus, waarin de mensen als vee te worden getransporteerd van eindbestemming naar eindbestemming, waarbij de chauffeur overigens kennelijk niet in staat is om een simpele knop in te drukken die de achterste deur bediend; dit tot mijn grote verbazing, dan wel ergernis, niet zo zeer eenmalig, maar tot drie maal op een rij. Vervolgens rijdt hij onverhoopt bijna een hoogbejaarde vrouw van haar looprek bij het Canisius Wilhelmina-ziekenhuis. Het scheelde weinig, en ze kon weer terug naar binnen, alleen dit maal niet om haar klinisch dood verklaarde man te bezoeken voor wellicht de laatste keer, maar om zelf naar betere oorden af te reizen via een weg vol pijnscheuten en fracturen. Mohammed heeft ook nog het lef om haar in de meest vreemde tongen de meest verwerpelijke zaken toe te wensen, terwijl hij eveneens hevig tegen haar zichtbare mindere fysieke conditie protesteert door de luide claxon te laten galmen door de straat.
De komende twee minuten richting Jan Massinkhal verlopen tot mijn grote verbazing zonder problemen. Maar het mocht niet baten.
Eenmaal bij mijn halte gearriveerd, vergeet Mohammed dat ik op STOP had gedrukt, dit ruim een minuut van tevoren, omdat ik dit scenario al menig maal in mijn hoofd zag afspelen; Mo’ die geen Nederlands kan lezen, of het simpelweg “vergeet” als een Fransoos die zijn perfecte scores in de Engelse taal op de middelbare school weigert toe te passen in het echte leven, tien jaar later, onder hetzelfde motto. Gelukkig sprong er een meter of dertig verder een verkeerslicht, dat kennelijk mijn rampspoed detecteerde, op rood, waarop ik richting buschauffeur afstap en met een woedend gelaat zeer geërgerd de mededeling doe dat ik een minuut geleden op STOP had gedrukt, en hij mijn halte zojuist heeft genegeerd alsof er op de plek waar het bord staat nooit meer dan een trottoir is geweest.
Zijn respons was nog markanter dan ik mogelijk had kunnen verwachten. Hij doet de deur open, terwijl we ons op het drukste tijdstip op een van de drukste wegen bevinden van Nijmegen, en zegt: “Ren maar snel jongen, zorg dat je niet platgereden wordt.”

De verhalen van Frits, deel 1

Geschrijvd door Frits ‘lampepikkie’ Mijnders

(Noot van Tommie: DIE LUCHT LENGTE!)

Nijmeegsche allures

17 sep, 20:08

Een kort verhaal, geschreven i.o.v. CKV. Het doel was om in minimaal 400 woorden in een kort verhaal mijn eigen impressie van Nijmegen te beschrijven. Ik heb het iets vrijer gedaan, en er een kort verhaal van gemaakt: “Nijmeegsche allures” is het eindresultaat. Uiteindelijk ben ik op 603 woorden uitgekomen.

Nijmeegsche allures

Het was een benauwde zomermiddag. Het kwik steeg reeds tot achtentwintig graden, toen ik de Waalbrug opfietste en enigszins verdwaald rondstaarde. Het was immers enige tijd geleden sinds ik voor het laatst op deze plek was, twee maanden om precies te zijn. De tocht door Gelderland was een deugdige aangelegenheid, maar terugkeren naar de plaats waar jaren geleden je leven is begonnen, en totnogtoe hoofdzakelijk heeft afgespeeld, was toch wel iets waar door mij naar uitgekeken werd. “De waalbrug, da’s echt thuiskomen!” hoorde ik een medefietser luidkeels uitroepen. Ik was het volkomen met hem eens. Eenmaal de Waalbrug gepasseerd zag ik aan mijn rechterhand het wapen van deze schone stad voorbijkomen, en het torentje van hotel Belvedère. Links van me ging de alledaagse drukte gewoon door. Menig voertuig reed met een rotvaart richting de Oranjesingel. Tientallen bedrijfspanden passeerde mijn optisch veld, terwijl de geur van verbrand rubber mijn neusgaten binnendrong. Voor ik het wist, was ik al bij het Keizer Karelplein. Ik maakte een afslag naar rechts, richting het door Frank Boeijen bezongen Kronenburgerpark. Daar ontmoette ik Leendert. We besloten om naar de Burger King in de Molenstraat te gaan. Via het Keizer Karelplein kwamen we aan bij de fietsenstalling. De fietsenstalling was verlaten, iedereen ging immers naar het Waalstrand of de Berendonck en had vrij weinig te zoeken in de stad. Maar Leendert niet. Leendert was altijd te vinden in de stad, al was het om een blowtje te doen in het park, of om een dag onder de invloed van sterke drank op een van de kribben der Waal knock-out te liggen. Eenmaal onze fietsen geparkeerd in de stalling, liepen we langs de uitgaansgelegenheden. Allen waren ze verlaten; alleen de Drie Gezusters trok een aantal senioren aan die genoten van een chardonnay of een Bavaria. Pinoccio was gesloten, zij opende nog enkele uren haar deuren niet voor de hongerige massa.
Leendert was weer eens op stap gegaan met luttel zijn bankpas, dus moesten we eerst even langs de pinautomaat gaan, die een stukje verderop te vinden was. Daar probeerde een junkie hopeloos zijn fiets te verkopen voor vijf euro. Leendert oogde geïnteresseerd, maar ik kaapte zijn interesse al snel toen ik een smeuïge hamburger in de discussie bracht. We liepen de Burger King in. Hier was het alles behalve verlaten; zij had immers een onlangs geïnstalleerde airconditioner, die de zalige ontsnapping des Hollands zomerweer met zich meebracht. Leendert bestelde een grote aardbeienmilkshake en een Tender Crispy; ikzelf vond een grote Coca Cola Light reeds voldoen. Honger had ik niet, ik had immers op de fiets nog een boterham met jong belegen kaas genuttigd.
”Nummer achtenzestig!”, riep de dame achter de toonbank met enige ergernis, zichtbaar gepikeerd door de traagheid van de doorsnee veelvraat die in het pand vertoefde. Haar naambordje las ‘Janina’, een promiscue uitziende jeugdige vrouw, met een bijpassende naam, van rond de twintig jaar oud. Leendert, duidelijk nog onder invloed van de tetrahydrocannabinol in zijn lichaam, had al enige minuten een erge drang naar het nuttigen van in vet doordrenkte levensverkorters, en schoot als een gek naar de balie, dit tot groot genoegen van de dame. Leendert had beduidend honger; dit was dikwijls af te leiden van zijn wereldrecord Tender Crispy-eten: luttel vijftien seconden waren nodig om de belichaming der ongezondheid te kunnen zien opgeslokt worden. We besloten om de grote milkshake en de grote cola onderweg op te drinken, en liepen richting de uitgang. De zon scheen inmiddels zo vel, dat het leek alsof ze in de tunnel des licht liepen, onze dood tegemoet, toen opeens –
Ik werd wakker; bij de CKV-les was ik in slaap gesukkeld.

Powered by WordPress & Theme by Anders Norén